1900-1958

De aanschaf en afbetaling van de LE74

Steven Stevens Visser gaf in 1900 de opdracht tot het bouwen van de LE74. Onderstaande foto's laten het kasboek van Oerpake Steven zien. Hij begon in 1900 met een schuld van f 2.801,58. De schuld was nog f 2.755,58 in 1904, er kon de eerste jaren niet veel afgelost worden. Hij deed diverse afbetalingen in de maanden maart tot oktober. In de winter kon er niks gemist worden. Op de foto's is te zien dat hij geld leende van Ten Veen (zijn schoonfamilie), Jan Pen (manden, katoen, sleepgaal en netten) en nog vele andere bekenden Lemster ondernemers. In 1916 kon hij de laatste afbetaling van f 666,28 doen en was hij vrij van schuld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In 1916 was de aak afbetaald

 

1906- De Redding

Het verhaal van de redding, verteld door Frans Visser: 

In 1906 heeft mijn vader met nog acht andere mannen vier mensen gered met de schuit tijdens een zware storm. Vader was vroeg in 't donker op de haven, toen hij vuurpijlen zag afschieten. Hij ging bij andere vissers aankloppen en zorgvuldig de schuit voorbereiden. Gereefd en onder halve fok gingen ze, met de grote haringvlet er achteraan, zeewaarts. Na anderhalf uur zeilen vonden ze van het wrak van de stoomboot Leeuwarden II nog het topje van de mast, 3 meter boven het water, met vijf mensen erin. Er stond toen nog geen motor in de aak. Ze zijn boven het wrak ten anker gegaan en hebben de vlet boven het schip laten vieren. Zodoende mochten ze het genoegen beleven de vier mensen te redden. "Zwarte Jan" stond al gloeiend in de roef, en ook de machinist die alleen een hemd aan had kwam weer bij van de kou.

 

De andere redders waren: Harmen Wouda (de knecht van Steven St.), Jan en Andries Scheffer, Meije Bootsma, Renze Hoekstra jr, Hermanus en Taede Wouda en Stoffel Zandstra.

 

Het lijkt ons ontzettend leuk om met familie van deze andere redders of van de geredde bemanning in contact te komen, graag laten we hun de aak zien. Ook het kacheltje waarbij de verkleumde bemanning zich heeft gewarmd en dat waarschijnlijk hun leven heeft gered. 

 

De eerste ss Leeuwarden II kwam in 1855 in de vaart voor E. & S. & S. & C. Saint Martin & Co. te Rotterdam.
In 1888 is de naam van de eigenaar gewijzigd in Stoomvaartmaatschappij v/h E. & S. & S. St.Martin & Co.
Deze is op 12 maart 1906 vergaan op de toenmalige Zuiderzee. Hierna werd een nieuw schip met de naam Leeuwarden II in dienst genomen.

Het nieuws van den dag kleine courant

16 maart 1906

Het nieuws  van den dag kleine courant

17 maart 1906

Het nieuws van den dag kleine courant 

23 maart 1906

Onderstaande brief aan de krant schreef onze Pake Steven. Hij vertelt het verhaal zoals hij het zo vaak van zijn vader heeft gehoord.

Naar aanleiding van de ingezonden stukken in de Lemster krant over het vergaan van de stoomboot Leeuwarden 2, 12 maart 1906, wil ik als zoon van Steven Visser, er ook nog het mijne van meedelen. Mijn vader heeft mij later alle bijzonderheden van deze redding vele malen verteld.

Zoals de heer Lemstra in de krant van deze week schreef was hij de redder van drenkelingen van de vergane boot, daar hij mijn vader er om half 8 attent op maakte dat er 3 mensen in de mast zaten op 200 meter van het havenhoofd. Nu Lemstra, ik wil er u attent op maken dat een jongen van 11 jaar om half 8 ’s morgens er geen kans daarvoor kreeg, want dan was hij al vele uren voor de tijd op de haven en zijn ogen had hij niet in zijn zak.

Deze stormnacht was hij ook al erg vroeg naar de haven gegaan, om naar de aak om te kijken en tevens hadden ze haringnetten in zee staan. Ze konden om het weer niet naar zee, en werd er koffie aan boord gezet, zijn 2 knechts waren er inmiddels ook gekomen.
Na de koffie gingen ze naar het sluishokje, waar een sluiswachter meedeelde dat er ’s nachts om half drie, stoken was gezien, het in brand steken van een matras of zo, richting Schokland.

Er was gewacht tot het daglicht kwam en toen werd er met meerdere vissers gekeken over de ruwe zee, waar ze niks konden ontdekken totdat Andries de Blauw kwam met een verrekijker en toen zagen ze iets boven water uit steken.

Direct werden er toen maatregelen genomen en mijn vader ging met vier andere vissers met twee reven in het zeil en een klein stuk fok met de vlet achter naar zee.

Toen ze bij het gezonden vaartuig waren ontdekten ze drie mensen achter een stuk zeil in de mast die er ……. Toe leek er erg slecht aan toe waren. Er werd toen boven het wrak geankerd en er ging 40 vaam kabel overboord. Er gingen 3 man in de vlet, en met veel moeite wisten ze de totaal verkleumde drenkelingen binnen boord te krijgen en in de aak over te zetten. De geredde mensen werden ontdaan van de natte kleeren en bij de warme kachel gebracht en met hete koffie kwamen ze weer wat bij, behalve de machinist, die er erg slecht aan toe was. Hij had alleen een dun jasje en broek aan en kwam achter de vuren vandaan in het koude water.

Na het binnenhalen van de het anker, wat erg moeilijk ging, werd de terugtocht aanvaart. Toen ze binnenkwamen stonden er veel mensen op de haven en werden de geredden aan wal gebracht en in een cafe ondergebracht. Zoals de heer Lemstra schreef zat de vergane boot 200 meter buiten de havendam, dat is absoluut niet waar, want dan had elk hem kunnen zien en waren de mensen wel uren eerder aan de wal geweest, de gezonken boot zat halfweg Kuinre vijf of zes KM van de Lemster haven.

De kapitein van de Leeuwarden 2 was Doornspleet, later op de boot van Lemmer naar Amsterdam. Ik ben later met mijn vader eens overdag met deze boot overgeweest naar Amsterdam. Je had op die boot een 2 klassen, 1 en 2, die door een denkbeeldige lijn over het middendek liep. Ik en mijn vader liepen een beetje aan dek en kwamen ongemerkt met ons 2e klas kaart op het terrein van de eerste klas. De kapitein kwam uit de stuurhut en begon hoog bij laag over onze overtreding en dreigde ons met boete als we niet direct weer voor op de boot gingen.

Mijn vader keek hem aan en zei toen “Je hebt meer babbels als toen ik je meer dood als levend binnen boord heb geslingerd, anders had je nu hier niet gestaan met je gouden strepen” Er begon toen bij de kapitein een lichtje te branden en bood ons verontschuldiging aan. We gingen uit de verboden zone en als enig antwoord kreeg hij van mijn vader “Barst vent”.

Dit is nu de redding van de Leeuw 2 zoals ik hem vele malen van mijn vader heb gehoord.

Ze hebben allen een grote bronzen medaille en een getuigschrift van de Maatschappij van redding van schipbreukelingen ontvangen, die nog in mijn bezit zijn.

Met dank voor plaatsing

Steven Visser
Zeedijk 7 Lemmer

Diverse krantenartikelen

Leeuwarder courant 12-6-1906

De storm van 1916

Onderstaand schrijven stuurde onze Pake Steven op latere leeftijd naar de krant.

De stormnacht van 16 januari 1916

 

Vele mensen van de oudere generatie zullen zich deze stormnacht nog wel herinneren, ikzelf was toen 13 jaar, die met orkaankracht over de Zuiderzee joeg en het water hoog opzette.

De daags tevoren, 15 januari, was het goed weer en mijn vader was ’s morgens om vijf uur naar de haven gegaan om samen met zijn maat LE2 Taede Wouda en zijn zoon Johannes te gaan spieringkuilen, dat in span gebeurde,  er kwamen ook al enkele haringen in zee.

De spiering werd gelost in mandjes van 35 pond die door de 5 hangen, De Rook, Sterk, De Jager, Scheffer de De Blauw werden gerookt. Deze visjes kwamen aan ijzeren spitten, waardoor als er vangst was vele mensen, ook meisjes en vrouwen, in zoon rokerij werk vonden.

Ik was de 15 jan niet mee naar zee omdat we vrijdaags tevoren een kapotte kuil hadden en ik ermee in de baan, nettenmakerij van Pen, met Minze Zeilstra aan het herstellen was.

Om een uur of vijf ’s middags ging ik naar de haven, er waren toen al sleepers en kuilders aan het lossen. Mijn vader was er toen nog niet, maar na een poosje wachten kwamen er 2 lichtjes in zicht en even later lagen ze voor de wal. Ik ging toen naar Jan Rottiné, Jan van Rees, om een grote holle kar (?) en zo vlug mogelijk werd de spiering gelost, ook hadden ze 11 tal haring gevangen, dat is 300 stuks die waren verkocht voor 10 gulden per tal, dus 5 cent per stuk.

Toen wij thuiskwamen stond de broodtafel klaar en vader had een melkkan met gebakken drielingen, kleine haring, meegenomen, die had hij op zee gebakken. Na het brood eten gingen ik en vader nog een poosje netten boeten, ik met een ansjovis en vader met een botnetje.

Toen wij naar bed gingen keek vader nog even buiten deur, wij woonden in het Leeg, en riep tegen mij ga je nog even mee naar de haven, om reden wij de kuil nog in de mast hadden en hij het weer niet vertrouwde. Toen wij bij de aak aankwamen was er al een flinke bries uit het ZW’en en begon het ook te regenen. Na het zakken laten van de kuil uit de mast werden er nog gauw een paar touwen, ook voor onze maat, aan de wal gezet en ging het op een drafje naar huis en onder de wol.

Na een poos onrustig te hebben geslapen, ik hoorde de wind wel bulderen en het knappen en kraken van ons huis, ging ik bij de trap neer waar ik mijn vader en zijn knecht bij de kachel zag zitten. De eerste woorden die hij tot mij sprak waren, het is maar goed dat wij gisteravond nog even bij de aak zijn geweest, want het staat er met de vloot niet best voor. De hele haven is een woeste zee, de zuidelijke havendam was eronder gelopen, en het water stond tot ver in het gras, waar nu de gebouwen van de NBM staan. Er waren er toen al verscheidene aken en botters van hun touwen losgerukt, en daar de wind was uitgelopen naar het westen ze in vliegen vaart op lagerwal bij de spuisluis aandreven. Ze lagen daar in elkaar om te stoten, sommigen nog met een halve kuil in de mast, de andere helft zat nog in de mast van zijn maat. Toen het dag werd ruimde de wind nog meer en zaten er aken bovenop de wal en na het zakken van het water kwamen ze droog te zitten. Ze zijn er later met behulp van de hellingbaas met materiaal en sleeën weer afgewerkt. Onze aak en die van onze maat mankeerde niets aan omdat wij toevallig aan één van de weinige palen lagen en wij hem ’s avonds tevoren ekstra hadden vastgelegd. Wel waren wij onze haringvlet kwijt, die lag omgekeerd op het oosteind van de haven. Hij was er ’s morgens weg en wij vonden hem terug tussen de losgerukte aken en tot kachelhout gekraakt. Gerrit Wierda heeft later een nieuwe voor ons gemaakt.

Er is toen bij de Lemster vloot veel schade aangericht, maar gelukkig geen mensenleven, net als in Marken en meerdere plaatsen aan de Hollandsche kust.In Marken werden vele huizen die op palen waren gebouwd omver geblazen en dreven omdat het meest houten huizen waren het woeste water van de zee op. De bewoners hadden zich voor die tijd al in veiligheid gesteld in de kerk die van steen was en ook hoger lag. Evengoed zijn er toen verscheiden mensen en veel vee  verdronken. Ikzelf vond even later tegen de dijk, waar nu de tandarts woont, een paar geschilderde Marker zondagse klompen, met een riempje aan elkaar met de letters KK op elke klomp. Het waren klompen van Kees Kes geweest die ook was verdronken.

Ook wil ik nog melden dat wij een poos later, vlakbij onze haringnetten in zee, een dak van een afgedreven boerderij zagen drijven, recht op onze netten aan. Ik zei toen tegen vader dat kost ons een partij netten en zijn antwoord was niks ervan, moet je maar even wachten. Wij gingen voor de wind om en met gevierde schoten recht op het dak aan en er bovenop, de aak stond rechtovereind en zakte er toen doorheen. Wat er toen van overbleef verspreide zich over het water en wij hadden er toen geen last meer van.

Dit is wat er van de Jan. storm 1916 in mijn geheugen is blijven hangen en tevens dank ik voor de plaatsruimte in de krant.

 

Steven Visser Zeedijk 7 Lemmer

Dwarskuil

1935 - Tijdperk Frans en Steven Visser (jr)

In 1935 overlijdt Steven St Visser op de leeftijd van nog maar 59 jaar.
Zijn zonen Frans (toen 25 jaar) en Steven (toen 32 jaar) nemen de visserij met de LE74 over. 

 

Grutte Steven - Steven Stevens Visser

Frans en Steven Visser

De Tweede Wereldoorlog

 

 

 

In de oorlog werden vele aken gevorderd door de Duitsers. Zo ook de LE 74. Pake Steven heeft verteld dat de mast meteen werd afgezaagd, zeilen konden de Duitsers toch niet. Op het voordek wilden ze een kanon plaatsen, maar dat was een grote fout. Bij het afschieten van het kanon dook de voorplecht naar beneden en kwamen de granaten in zee terecht. De Duitsers wilden met de aak naar Engeland varen, maar dat lukte niet. 

 

Verder weten wij niet veel over die periode. We zijn erg benieuwd of mensen ons hier nog iets over kunnen vertellen. 

Hoelang is de aak gevorderd geweest?

Hoe kreeg Pake Steven de aak weer terug?

Hoe verdienden Pake en Ome Frans in deze tijd hun brood nu ze niet konden vissen?

 

 

In onderstaand krantenartikel vertelt onze tante Koosje hoe het gezin van Steven en Griet Visser, met hun kinderen

Koosje (11 jr), Fokje (7 jr) en Steven (2 jr),  de bevrijdingsnacht van 17 april beleefd, heeft.

 

Herinnering aan de bevrijding van Lemmer op 17 april 1945

„Dicht bij het vuur’

 

 

1995: In maart 1945 was ik 11 jaar geworden. Met mijn vader, die visserman was, mijn moeder, zusje van 7 en broertje van ruim 2 jaar, woonde ik in het Leeg boven de ,,baan” van de fa. Pen, een lange werkplaats, die onder 5 woningen doorliep en voor het instollen” van netten, het maken ,,kuilen” en fuiken werd gebruikt.

In mijn jeugd, dichtbij de haven, heb ik weinig momenten van verveling gekend. Rondom de haven was een grote bezetting van het Duitse leger en marine. Vele Duitse barakken waren gebouwd langs de Sluisweg in het ,,Hop”, nabij het oude voetbalveld, in het Patrimonium (waar nu fa. Slump zit), met de daarbij behorende bunkers, zoeklichten en afweergeschut. De haven lag soms vol met marineschepen (konvooiboten noemden wij ze). Mijn grootste angst was als ’s nachts de ,,Tommies” overvlogen. Wij moesten dan de kleren aan en naar beneden tot het brommende geluid wegstierf.

De laatste weken voor de Lemster bevrijding bespeurden we een grote nervositeit bij de Duitsers. Als ik melk moest halen bij boer Hoekstra aan de weg naar Oosterzee, kwam ik veel Duitsers tegen, lopend, fietsend of met paard en wagen, alles volgepropt met etenswaren. Deze werden in grote schepen in de haven geladen of opgeslagen in de kunstmestloods. Ik weet nog dat er een grote zak met gedroogde tuinbonen (mallebonen waarschijnlijk meegenomen uit Groningen) was stuk gegaan en de inhoud op de kade lag. Wij hebben toen tijden lang deze bonen op de kade gepoft, dat was heerlijk.

Mijn vader had voor alle zekerheid de aak uit de volle haven gehaald en naar binnen gebracht. Deze was nl. in 1940 gevorderd en zonder mast terug gekomen. Hij lag nu voor zogenaamde reparatie in het hellinggat van de gebr. de Boer (nu werf Poppen).

In de laatste week werd er gefluisterd dat de Lemmer zou worden beschoten door de Canadezen vanaf Spannenburg of St. Nicolaasga en dat het hoofdzakelijk op de haven gericht zou zijn.
We werden gewaarschuwd de ramen open te zetten en een goede schuilplaats te zoeken. Zoals veel vissers die bij de haven woonden zijn we toen aan het einde van de Rien nabij het Tjeukemeer met de aak voor anker gaan liggen. In de verte klonk toen al een dof gerommel. Toen na een dag of 2 er niet zoveel aan de situatie veranderde, zei mijn vader: ,,er gebeurt niks, ik ga weer terug”.

Er waren al veel schepen uit de haven verdwenen, maar de stroom met proviand bepakte Duitsers liep maar door. Om de haven was het een chaos met duidelijk wanhopige en schietgrage Duitsers. Ik mocht daar dan ook niet komen. Later bleek dat ze Harm v. d. Wolf, smid aan de Polle in zijn knie hadden geschoten.

En juist die avond begon de beschieting. Het was ongeveer 9 uur, schemerdonker, toen na een gierend geluid een geweldige klap volgde. Onze woonkamer kraakte er over en de ramen sneuvelden. Verschrikt zijn we toen snel naar onderen in de baan gaan schuilen, waar zich ook de andere gezinnen die boven de baan woonden een heenkomen hadden gezocht. Ook de fam. v. d. Bles, die naast ons op de begane grond woonde, kwam in de baan schuilen.

Ze hadden een boerenzoon uit Sondel bij zich. Deze had met de van zijn vader gevorderde paard en wagen munitie en paperassen uit het Duitse kamp Sondel naar de haven van Lemmer moeten vervoeren. Daar het te gevaarlijk was (de Duitsers schoten maar in het wilde weg) om nog terug te gaan, werd het paard in de schuur van buurman v. d. Bles gestald. Na nog enkele van die zware schoten brak ineens de hel los. De barakken aan de Sluisweg, dicht bij het kleine sluisje, waarin munitie was opgeslagen vlogen met een daverende klap de lucht in en brandden als een gek.

Daar het in de baan angstaanjagend was, het oog op de flink brandende barakken en het doorgaande ontploffen van de explosieven, het schreeuwen en schieten van Duitsers in het Leeg en het steigeren en tekeer gaan van het paard in de schuur naast ons, zijn we allemaal verhuisd naar een werkplaats onder de toenmalige nettenwinkel van Pen. Dit was een kleine ruimte met tegen de muren werkbanken. Hieronder hebben we de nacht doorgebracht.

De schoten, die na het in de lucht vliegen van de barakken (later hoorde ik dat de ondergrondse dit had gedaan voor markeerpunt, of het waar is weet ik niet) elkaar om de 15 a 20 minuten opvolgden, begonnen met een gierend geluid, waarop we tot vijf of zes telden (dat hadden we inmiddels al in de gaten) en dan de klap afwachtten. Als het dan weer stil was kwamen de tongen los van: ,,dat was dichtbij of deze was iets verder”. Dit gebeurde allemaal in het pikkedonker.

Halverwege de nacht kwam er een voltreffer op de winkel van Pen. Een enorm grote klap, die de muren heftig deed schudden, kachelpijp en stukken steen kwamen naar beneden. We waren sprakeloos van angst. Toen zei een van de jongens, die was wel heel dichtbij. Nadat we gemerkt hadden, dat niemand gewond was, begonnen we allemaal door elkaar te praten, Na inspectie zo goed en zo kwaad in het donker, bleek dat de werkplaats het gehouden had, alleen de buiten deur hing scheef in de kozijnen. Geen beweging in te krijgen, alleen een kleine opening links onder en rechts boven.

Een ander punt was, dat er door de angst vaak geplast moest worden. Hiervoor werden de grote klompen van mijn vader gebruikt, waarna de inhoud door de ontstane ruimte in de deur naar buiten werd gewerkt. Toen bij het lichter worden de schoten ineens weg bleven en het stil werd, hebben de mannen de deur verwijderd en zijn op verkenning gegaan. Wij mochten niet weg. Alleen Jouke Smits uit Sondel, die de hele nacht naast mijn slapende zusje had gezeten, wou graag naar zijn paard en dan naar huis. Zijn ouders zouden ook wel ongerust zijn. Toen mijn vader terugkwam met de boodschap dat er geen Duitser meer te zien was en alle schepen weg waren. zijn we naar huis gegaan, waar we de eerste verrassingen tegenkwamen.

Voor de ingang van ons trapportaal lag een omgevallen wagen met daarnaast een kanon.
Waarschijnlijk tegen de stoep gereden, want daar was een heel stuk af. Op de trap lag een haastig weggeworpen trekharmonica. Ik mocht natuurlijk niet weg, maar heb toch wel gezien dat het stuk haven bij de spuisluis vol met hout dreef en om de kade liep onze burgemeester Krijger met 2 mannen in overall en banden om de arm en 2 Poolse soldaten, die ik wel kende.

Nadat mijn vader had gekeken, hoe het met zijn moeder aan de Zeedijk en zijn zuster en haar gezin, die ook het nodige hadden meegemaakt, was, zijn we toch weer de Rien opgevaren, omdat er sprake was dat de Duitsers terug zouden komen. Halverwege zijn we aan wal gaan liggen en hebben afgewacht. Toen ik op de Straatweg een grote colonne legerauto’s en daarachter soldaten met hele andere uniformen en helmen dan de Duitsers door mijn vaders verrekijker ontdekte, was ik niet meer te houden. Ik ben dwars door de weilanden en over sloten er naar toe gerend. Er liep al een hele stoet mensen achter te juichen.

Ik werd op een wagen getild en kreeg een dik stuk bittere chocola. Hiervan ben ik later doodziek geweest en lust ik nog steeds geen chocola.

De aankomst in Lemmer vergeet ik nooit. Juichende en hossende menen kwamen ons tegemoet. Er gebeurde van alles. De bakkershoek en de Schulpen stonden vol met legerauto’s, jeeps, geschut enz. Inkwartieren in school, dus de komende dagen vrij, kauwgom (voor het eerst) enz.

Als in een droom gingen de dagen voorbij Er was zoveel, het lekkere spierwitte brood dat we bij bakker Loen haalden, het jaloers zijn op oudere meisjes die met de Canadezen in hun jeeps reden, het kaalscheren op het bordes van het gemeentehuis van N. S.-ers en meisjes die met moffen waren omgegaan, teveel om op te noemen.

Een domper op de vreugde was, toen bleek dat er onder de bevolking doden en gewonden waren gevallen, vooral in de Schans en Achterom. Er bleek zelfs een noodhospitaaltje in de bewaarschool te zijn ingericht. Toen ik hoorde dat de zoon van schilder Van Slageren was overleden en zijn grootmoeder een arm moest missen, vond ik dat heel erg. In het Achterom en elders waren nog meer doden gevallen.

Nu besef ik pas goed dat wij heel veel geluk hebben gehad, het er levend af te brengen, vooral omdat wij zo dicht bij het „vuur” zaten.

J. Feenstra-Visser
Lemmer

Verhaal van Omke Ieke Rippen (zoon van Jantje Rippen Visser, de zus van Frans en Steven) en Eelke Rippen

Ik fûn it altyd prachtich as ik mei jim Heit mei Omke Steven en Omke Frans mei mocht te fiskjen. 's nachts leine wy foar yn de aak te sliepen op de netten. Dan makke Omke Steven ús wekker. Dan moasten we nei bûten. Om ús hinne allinich mar wetter, de moanne en de stjerren. Hy frege ús dan om mei de boom te fielen hoe de grûn wie. De grûn wie hartstikke weak. Dan moasten we efkes wachtsje. Omke Steven seach nei de stjerren en de moanne en nei in skoftke moasten we wer fiele. In spikerhurde grûn. Hy koe it Iselmar lêze troch de stjerren en de moanne en wist presys wêr't we wiene. Jim Pake Steven en Omke Frans wiene in hiele tûke fiskers, de oare fiskers farden graach efter harren oan.

Aan het helmhout Ieke Rippen, daarnaast Marinus Rippen.
Onder Eelke Rippen, Leo Leicht, Heit Steven Visser en Pake Steven Visser